Het gesprek
- Bereid het telefoongesprek voor: wat wil je zeggen, hoe ga je dat doen, welke vragen kan de hulpvrager stellen?
- Bel vanop een plek met weinig achtergrondgeluid.
- Vertel meteen de essentie.
- Spreek langzaam, duidelijk en gebruik korte zinnen.
- Herhaal de boodschap enkele keren en controleer of de hulpvrager je goed begrepen heeft. Stel open vragen over wat de persoon begrepen heeft en moet onthouden. Doe dat ook omgekeerd: herhaal in je eigen woorden wat de hulpvrager je vertelt. Zo merk je of jij de hulpvrager correct begrepen hebt.
“U hebt een afspraak om 10 uur. Hebt u mij begrepen?”
“Ja.”
“Wanneer hebt u een afspraak?”
“Morgen om 10.00 u.”